Hoofdstuk 4: Rust en herstel
Paragraaf 4.1: Vermoeidheid
Nadat iemand getraind heeft ontstaat er vermoeidheid. De
vermoeidheid treedt eerder op dan de uitputting en vormt zo een soort van
beschermingsmechanisme dat de volledige uitputting van de voorraden van het
lichaam moet voorkomen.
Bij training worden de grenzen tussen vermoeidheid en
trainingsgesteldheid steeds verder verschoven. Als dat gebeurt wordt de
herstelperiode steeds belangrijker. Als er te weinig op de herstelperiode wordt
gelet en er alleen naar de arbeidskant wordt gekeken, kan dit in bepaalde
gevallen leiden tot een verarming van de energie reserves van de sporter. Dit
kan dan weer leiden tot een afname van het prestatie vermogen van de sporter.
Een goede verdeling tussen de belasting en het herstel is dus noodzakelijk voor
de toename van de trainingseffectiviteit.
Voor vermoeidheid worden de volgende fysiologische
verklaringen gegeven:
- Uitputting
van de energiereserves:
Dit vindt vooral plaats bij
intensieve sportarbeid, er treedt dan een afname op van energierijke fosfaten.
Als de intensieve inspanning nog langer duurt, zal er ook een
glycogeenvermindering in de spier optreden. De afname van deze 2 stoffen zal
leiden tot een afname van de arbeidsintensiteit. Om een spier normaal te laten
functioneren, moet het ATP-gehalte in de spiervezels op een niveau van ongeveer
0.25 % van het totaal gewicht gehouden worden.
- Afname
van de enzymactiviteit:
Door een toenemende vermeerdering
van stofwisselingsproducten treedt er een verlaging van de pH in het bloed op,
waardoor het bloed zuurder wordt. Als er een bepaalde zuurgraad wordt
overschreden zal er een remming van verschillende enzymsystemen optreden, die
bij het vrijmaken van energie betrokken zijn. Een getrainde sporter kan beter
tegen de verzuring die optreedt in zijn bloed dan een ongetraind persoon. De
getrainde sporter zal dus langer door kunnen gaan met zijn inspanningen.
- Storingen
in water - en elektrolytenhuishouding:
De toenemende verzuring
veroorzaakt niet alleen veranderingen in de enzymactiviteit, maar veroorzaakt
ook verschuivingen in het gebied van de elektrolytenhuishouding (zoals natrium,
kalium, magnesium en calcium).
Het verlies van elektrolyten
door bijvoorbeeld zweten leidt tot een verder gaande concentratie-verandering
op celniveau, wat leidt tot storingen in de prikkelbaarheid van de spier. Het
gevolg hiervan is dat het prestatievermogen van de spier afneemt.
Paragraaf 4.2: Soorten herstel
Herstel tijdens de
belasting:
Omdat ATP als energiebron voor de spiersamentrekking
onmisbaar is, richten alle herstelprocessen zich op het constant houden van de
hoeveelheid van dit energierijke fosfaat. Zolang de re-synthese van ATP
mogelijk blijft, blijft ook de spierarbeid mogelijk.
Wanneer de intensiteit van de belasting zeer groot is, zal
de anaërobe energieleverantie op de voorgrond treden. Als dit gebeurt neemt de
lactaatconcentratie (melkzuur) erg toe. Het gevolg hiervan is een verkorting
van de arbeidstijd of de arbeid moet voor enige tijd gestopt worden. Het
continue herstel treedt in de eerste plaats voornamelijk op bij inspanningen
die samengaan met de aërobe energieleverantie.
Herstel direct na beëindiging van de belasting
Bij alle oefeningen van relatief korte duur en hoge
intensiteit treedt het herstel van de afzonderlijke orgaan –en celfuncties op
na de belasting. De zuurstofschuld die altijd ontstaat bij een aërobe belasting
wordt verminderd en het beginniveau voor een volgende belasting wordt
geleidelijk aan weer bereikt.
Herstel op langere
termijn:
Bij een lange duurbelasting vindt er geleidelijk aan een
afname van de lever- en spierglycogeenvoorraad plaats. Ook vindt er een
verstoring van de eiwitstructuren om celniveau plaats. Na het beëindigen van de
arbeid moeten de verbruikte energiereserves weer worden aangevuld en de
eiwitstructuren moeten opnieuw worden geresynthesiseerd. Dit kan enkele uren
tot dagen duren.
Paragraaf 4.3: Factoren die invloed hebben op het herstel
Bij een training worden de verschillende orgaansystemen door
verschillende soorten van belasting belast. Deze verschillen in soort, omvang
en intensiteit. Hierdoor bestaan er ook verschillende hersteltijden voor elk
functiesysteem. Deze hersteltijden hangen af van de volgende aspecten:
Het herstel van het lichaam
treedt sneller op na dynamische arbeid in tegenstelling tot na statische
arbeid.
Hoe langer de belasting duurt,
hoe meer de energievoorraden verminderen en hoe belangrijker het wordt om de
energietekorten in de lever en in de spier weer aan te vullen.
- De
intensiteit van de belasting
Hoe hoger de intensiteit van de
belasting is, hoe meer de anaërobe energieleverantie samen met de toename van
melkzuur in het bloed en een oplopende zuurstofschuld op de voorgrond zal
staan. In deze situatie zullen de herstelprocessen zich direct na het
beëindigen van de belasting in gang zetten. Hierbij vindt de re-synthese van
ATP binnen enkele seconden plaats. De re-synthese van creatinefosfaat vindt
binnen enkele minuten plaats. Het aanvullen van de glycogeen voorraad kan uren
tot dagen duren. Het langs duurt de re-synthese van eiwitten, dit kan enkele
dagen duren. Bij het herstelproces bereiken eerst de hersenen, dan het hart,
dan de spier en dan de lever hun uitgangswaarde.
- De
volgorde van belastingen
Omdat vermoeidheid van de spier
de effectiviteit van de training vermindert en tot een vermindering van de
sportprestatie kan leiden, is het niet alleen belangrijk om bij de training op
de juiste manier van rustpauzes gebruik te maken, maar ook te letten op de
juiste keuze van de opeenvolging van de trainingsonderdelen.
De optimale arbeidsfrequentie
valt af te leiden uit de hersteltijd bij een vastgelegde duur, intensiteit en
de volgorde van de afzonderlijke trainingsprikkels. De eerst volgende belasting
dient te vallen in de tijd dat er sprake is van een supercompensatie. Op deze
manier kan er een zo groot mogelijke trainingseffectiviteit bereikt worden. Als
er te vroeg weer met een nieuwe belasting begonnen wordt, treedt er een
geleidelijke vermindering van de energievoorraad op. Dit kan leiden tot een
afname van het prestatievermogen. Het is dus duidelijk dat er goed op de
belastingen en het herstel gelet moet worden, om een zo groot mogelijke
effectiviteit te bereiken.
Elke sporter zit genetisch anders
in elkaar. Het herstelvermogen wordt mede genetisch bepaald.
|