Hoofdstuk 3: Het uithoudingsvermogen
Paragraaf 3.1: Soorten uithoudingsvermogen
In het algemeen wordt onder het uithoudingsvermogen het
psycho-lichamelijke weerstandsvermogen tegen vermoeidheid verstaan. Het
psychische uithoudingsvermogen is het vermogen om een prikkel welke leidt tot
het moeten stoppen van de activiteit zolang mogelijk te kunnen weerstaan. Het
fysieke uithoudingsvermogen is het weerstandsvermogen tegen vermoeidheid van
het totale organisme en van de afzonderlijke deelsystemen.
Er zijn verschillende soorten uithoudingsvermogen te
onderscheiden, door er op verschillende manieren naar te kijken. Eerst geven we
de verschillende vormen van uithoudingsvermogen schematisch weer.

Uitgaande van de hoeveelheid actieve spiermassa onderscheidt
men een algemeen en lokaal
uithoudings-vermogen. Het algemene uithoudingsvermogen betreft meer dan 1/6
deel van de totale hoeveelheid skeletspieren en dit vermogen wordt vooral
beperkt door de bloedsomloop en het ademhalingssysteem. Dit uithoudings-
vermogen wordt vaak weergegeven met de maximale zuurstofopname (VO2 max).
Het lokale uithoudingsvermogen betreft minder dan 1/6 deel
van de totale spiermassa en wordt gelimiteerd door de specifieke kracht, de
anaėrobe capaciteit en het algemeen uithoudingsvermogen.
Naast een algemeen en lokaal uithoudingsvermogen wordt in de
sport ook vaak gesproken over het algemeen
en specifiek uithoudingsvermogen. Hierbij is het algemeen (basis) vermogen de sportonafhankelijke vorm en het
specifiek vermogen de sportafhankelijke vorm.
Binnen het algemeen en lokaal (of binnen het algemeen en
specifiek) uithoudingsvermogen wordt
gekeken naar de energieleverantie. Hierbij is er een aėroob en anaėroob uithoudingsvermogen te onderscheiden. Bij het
aėrobe uithoudingsvermogen is er voldoende zuurstof voor de oxidatieve
verbranding van energierijke stoffen. Bij het anaėrobe uithoudingsvermogen is
er te weinig zuurstof aanwezig voor verbranding door de hogere
belastingintensiteit. De energie wordt dan anoxidatief (zonder zuurstof)
vrijgemaakt.
In de sport vindt in de meeste gevallen een combinatie van
deze twee vormen van energievrijmaking plaats. Daarom heeft men het algemene
uithoudingsvermogen verder onderverdeeld in een kort, middellang en lang uithoudingsvermogen. Bij het korte
uithoudingsvermogen (KTU) horen duurbelastingen van ongeveer 45 seconden tot 2
minuten. Deze belastingen worden grotendeels door de anaėroob vrijgemaakte
energie volbracht.
Bij het middellange uithoudingsvermogen (MTU), ongeveer een
belastingduur van 2 tot 8 minuten, neemt de aėrobe energieleverantie sterk toe.
Bij het lange uithoudingsvermogen (LTU), de belastingduur is langer dan 8
minuten, is er bijna alleen aėrobe energielevering.
Een laatste onderverdeling is het aspect van dynamische (bewegings-) en statische
(houdings-) arbeid.
Het algemeen aėroob en anaėroob dynamisch
uithoudingsvermogen is voor sport van doorslaggevende betekenis. Dit algemeen
dynamisch uithoudingsvermogen noemen we voor het gemak het uithoudingsvermogen.
Paragraaf 3.2: Het uithoudingsvermogen
Het uithoudingsvermogen is in vrijwel alle takken van sport
bij zowel de wedstrijd als training van belang. Een onvoldoende ontwikkeld
uithoudingsvermogen heeft geen gunstige invloed op de training. De mogelijke
oefentijd wordt verkort en een intensief
trainingsprogramma is zelfs onmogelijk, door de vroeg intredende vermoeidheid.
Deze vermoeidheid beperkt de keuze van bepaalde trainingsmethoden, omdat een
bijvoorbeeld een herhalingstraining bij een sprint niet mogelijk is bij
onvoldoende herstelvermogen.
Bij een voldoende ontwikkeld uithoudingsvermogen is er een
goede hart-bloedsomloop en een goede spierstofwisseling, waardoor de vermoeidheid
optredende tussen- dan wel eindproducten van de stofwisseling sneller
verwijderd worden. Vooral de vermindering van de vermoeidheidsstof melkzuur kan
de prestatie bevorderen.
Het uithoudingsvermogen bestaat uit een aėroob en een
anaėroob systeem. Het anaėroob systeem is onderverdeeld in een fosfaatsysteem
en een melkzuursysteem.
Het fosfaatsysteem levert energie door het vrijmaken van
energierijke fosfaten (adenosine-tri-fosfaat (ATP) en creatinefosforzuur). Deze
fosfaten liggen opgeslagen in de spier en zijn zeer snel beschikbaar voor de
spiercontractie. De energievoorraad is slechts voldoende voor een inspanning
van een aantal seconden. De hoeveelheid energie die per seconde vrijkomt is
groot zodat een hoge snelheid gehaald kan worden. Het fosfaatsysteem wordt
voornamelijk gebruikt bij kortdurende belastingen met een hoge intensiteit,
zoals bijvoorbeeld sprintonderdelen en sporten waarbij regelmatig kortdurende
inspanningen moeten worden geleverd.
Het melkzuursysteem zet koolhydraten om in ATP waarbij als
eindproduct melkzuur (lactaat) wordt gevormd. Melkzuur veroorzaakt
spiervermoeidheid als het zich ophoopt in de spier en in het bloed. De
hoeveelheid energie die kan worden vrijgemaakt is voldoende voor submaximale
inspanningen. Na een paar minuten is de energieproductie niet meer voldoende om
aan de behoefte te voldoen zodat een inspanning niet meer vol gehouden kan
worden. Het melkzuursysteem is belangrijk bij korte intensieve belastingen.
Het aėrobe systeem is in staat koolhydraten, vetten en soms
eiwitten met behulp van zuurstof af te breken tot ATP. Het duurt gemiddeld twee
minuten voordat de energieproductie maximaal is. Als er voldoende zuurstof en
voedingsstoffen aanwezig zijn is de productie van energie in principe
onbeperkt. De hoeveelheid energie die per tijdseenheid kan worden vrijgemaakt
is kleiner dan bij de twee eerder genoemde systemen en is afhankelijk van de
getraindheid van de sporter. Het aėrobe systeem wordt hoofdzakelijk belast bij
langdurige belasting van lage intensiteit, zoals bijvoorbeeld bij het lopen van
een marathon.
|